dinsdag 21 september 2010

Vergeet je paraplu niet


Het nat uit de wolken kletterde neer op de klinkers, op de trambaan, op het inderhaast boven mijn hoofd gespannen nylon dakje. Met elke spat die ik hoorde vallen, voelde ik de barrière tussen mij en mijn einddoel groeien. Mijn hoofd bleef min of meer ongeraakt, maar ik kon niet voorkomen dat het rondvliegende vocht sporen trok op mijn pantalon, en vlekken achterliet op het zojuist gepoetste leer om mijn voeten. Die trouwens ook niet droog bleven. ‘Vertel eens iets over jezelf’, zouden ze vragen toen ik een kwart uur later werd onderworpen aan een vragenvuur. Ik kon alleen maar denken aan mijn klamme tenen; dat onderwerp bleek niet zo’n goede basis voor de functie van receptioniste.

zaterdag 7 augustus 2010

Vergeet je telefoon niet



“Word nooit verliefd op een jongen met een droom,” zei ze. “De werkelijkheid is nooit zo mooi als dromen kunnen zijn, dus komen dromen nooit uit. Een ander probleem; de droom komt altijd eerst.” Ze zei het een beetje bekakt, met haar perfect gestifte lippen, maar ik voelde dat ze gelijk had. De werkelijkheid is realiteit en daarom...

Oh sorry. Ik vergeet me helemaal voor te stellen. Laura is mijn naam. Ik ben niet echt een bijzonder meisje. Ik bedoel: ik heb geen talent voor sportieve activiteiten, ik behoor niet tot de tien procent mooiste mensen op aarde en als je zoekt naar iemand met speciale gaven dan moet je niet bij mij zijn. Ik heb alleen een beetje ervaring in de liefde. En daar ga ik iets over vertellen, omdat ik hoop dat een ander dan niet dezelfde fouten hoeft te maken als ik.

Volgens mij begon het in de hal van mijn middelbare school; mijn eerste dramatische kennismaking met de liefde. Daar zat ik op de grond mijn nagels te lakken. Rood. Dat is mijn lievelingskleur: De kleur van liefde, de kleur van passie de kleur van rozen, de kleur van bessenjenever en Breezer watermeloen.
Op de vloer om me heen lagen bergen rugzakken, ballast die iedereen in de pauze langs de muur dumpte, want wie belast zijn ruggengraat nou vrijwillig met tien kilo boeken? Op nog geen meter afstand van waar ik zat liep hij. Hij waarover het gaat. Met zijn lompe zwarte schoenen slofte hij over de pas gepoetste oranjegele marmoleumvloer, aan het gepiep kon ik horen waar hij was. Aan de zwarte strepen die hij achterliet, kon ik zien waar hij was geweest.
Hij zag me niet, maar stopte toevallig voor mijn neus. Zijn gezicht gedraaid naar de slungelige jongen die naast hem liep, en zijn stem klonk luid: “... dus ik zeg: Wat ik verkoop is superspul! Hahaahaha”.
Ik kon hem ruiken, zó dicht stond hij naast me. Zoet en een beetje weeïg. Wiet, denk ik. Of hasj; ik heb geen verstand van die dingen.
Omdat ik op de grond zat, kon ik zijn schoenen goed zien. Zwart. De mooiste schoenen van de school. Zo verdomd goed gekozen. Nonchalant afgetrapt leer onder de gerafelde zoom van zijn G-star. Precies genoeg slijtplekken op de neus om het er achteloos stoer, maar nét niet armoedig uit te laten zien. Ik kon het niet helpen dat ik wilde weten hoe die schoenen roken. Zou de zoete weeïge lucht daar ook al zijn ingetrokken, of zou je het leer nog kunnen ruiken? Misschien een mengeling. Zweetvoeten had hij niet. Hij niet. Natúúrlijk niet.

Zelf zag ik er niet uit. Ik had putten (zeker drie) in mijn dijen en de staart, die me die ochtend zeker twintig minuten kammen had gekost, zat ook niet zoals het moest. Dat zag ik in het raam van de klapdeuren aan het einde van de gang. Het leek wel een bosje stug koperdraad. Op het midden van mijn hoofd hadden dwarse haartjes een hinderlijke bobbel gevormd, zodat het leek alsof er een ei onder verborgen zat.
Het enige goede die dag, was dat ik de spijkerbroek droeg die altijd goed zat. Ik kon dus opstaan, en daardoor kwamen mijn gezicht en het zijne opeens dicht bij elkaar. Zijn blauwgroene ogen twinkelden, hij lachte naar me. Op de rij tanden die zich ontblootte zat al wat rokersaanslag.
Ik keek naar de pasgelakte rode nagels, en blies erop. Zogenaamd om het drogen te versnellen, onzin, want deze lak gebruik ik al jaren omdat hij binnen zestig seconden droogt.
“Hallo daar,” fluisterde hij vriendelijk. Ik deed niets, behalve mijn ogen opslaan en voorzichtig naar hem glimlachen.
Het was zo’n moment waarop ik graag iets slims had willen zeggen. Maar wanneer ik zoiets wil, maakt de verbinding tussen mijn hersens en mijn tong kortsluiting en vallen er allerlei functies uit. Gevolg: Mijn hele tongspier raakt buiten werking en ik kan he-le-maal niets meer uitbrengen.
Wat moest ik zeggen, wat moest ik doen? “Dóé iets, doe íets!” schreeuwde mijn onderbewustzijn me toe. Ik draaide me om. Ik moest daar meteen weg.


“Wacht!” riep hij, en hij legde zijn bezegelringde rechterhand op mijn linkerschouder. “Je lijkt me geschikt. Ik geef je mijn nummer.” Weer die grijns. Hij haalde soepel een stuk papier uit de achterzak van zijn spijkerbroek.
“Heb je een pen?”
“Eh ... Ja, ik... Wacht...”
“O, laat maar. Ik had er toch zelf ééntje.”
Met grote halen noteerde hij iets. Net voordat de bel ging, drukte hij het briefje in mijn handen. Hij gaf me een knipoog. “Wel bellen, he?”
Hij draaide zich om en ik liep weg.

“Bel hem niet,” hoorde ik haar toen zeggen. Ze stond een paar meter van me af met haar lange zwarte haar en haar felroze lippen. Ze liep snel om dichterbij me te komen, terwijl ook ik doorliep.
“Sorry?” vroeg ik verbaasd toen ze me tegenhield. Ze glimlachte zelfverzekerd. Ging voor me staan, haalde elegant een hand door haar lange lokken. Keek me doordringend aan en hield haar betoog over mannen met een droom.
“Je vindt het misschien raar dat ik dit tegen je zeg, maar vertrouw me. Het is beter om hem niet te bellen. Je krijgt er spijt van.”
Ze glimlachte.
“O ja?”
“Ik spreek uit ervaring.”
Natúúrlijk vond ik het raar. Natúúrlijk geloofde ik haar niet. Ik wist toch zeker zelf wel wat verstandig was? Maar ik kon het niet zeggen, vanwege die glimlach van haar. Zo mooi. Zo zelfverzekerd. Daarbij... ze klonk zo serieus. En ze had ervaring, toch? Ze was ouder, misschien wel twee jaar, en toch had ze het belangrijk genoeg gevonden om me te waarschuwen. Mij. Een onbelangrijk derdeklassertje.
Zag ze me twijfelen? Ze keek me strak aan. Een beetje geërgerd schudde ze haar hoofd. Toen ze zich omdraaide rook ik zoete shampoo.

“Scheikundeles. Derde verdieping rechtsaf,” riep ik mezelf weer tot de orde. Ik gooide het briefje met het telefoonnummer niet weg zoals ik had moeten doen. In plaats daarvan propten mijn vingers het vlug in de binnenzak van mijn ribfluwelen jas.

Pas dagen later zag ik hem weer. Niet in de hal van de school, maar bij de supermarkt, waar ik een zak winegums wilde kopen. Ik keek recht in zijn ogen. Ogen in de kleur van een wilde bergbeek die me uit mijn evenwicht bracht en meesleurde. Kopje onder, ging ik. Niet tot tegenstribbelen in staat.
“Waarom heb ik geluisterd naar die meid?” Vroeg ik me, plotseling verbaasd, af.
Toen hij voorbij was -hij had vriendelijk tegen me geknikt- voelde ik in mijn zak of het briefje er nog zat. Dat was zo.

“Hij is knap, he?” verzuchtte een meisje naast me, met in haar hand een zak m&ms.
“Hij heet Luïgi,” vervolgde ze.
“Ja,” zei ik een beetje trots; Ik had zijn telefoonnummer!
“Zullen we erachteraan gaan?”
Ik keek het onbekende meisje verbaasd aan.
“Gewoon om te zien wat hij doet...”
Waarom ook eigenlijk niet, bedacht ik me. We liepen voorzichtig richting het vriesvak waarvoor hij stond en bleven achter de voorlaatste stelling staan. Schuilend achter de doperwtjes in blik –geen suiker toegevoegd. We hoorden hem praten in zijn telefoon.

“...echt een probleem nu Kaui is opgepakt.”

“met zijn stonede kop op de brommer rijden. Dat is toch vragen om problemen?”

“Nee, maar ik wil dat we de grootste worden. Wat wij hebben is beter dan dat van die anderen.”

Het onbekende meisje keek me geschokt aan. “Ik weet genoeg,” fluisterde ze. “Het lijkt me niet zo’n lieverdje.”

Ik pakte het blik doperwten uit het schap, liep naar de kassa, rekende af, vertrok naar buiten. Zo’n kort gesprekje. Op basis daarvan kon je toch niet zeggen dat hij ‘geen lieverdje’ was? Wat een oppervlakkig geval was die griet, zeg.

“Dus hij heeft dromen, ruikt naar wiet, en hij kent een blowend iemand. Nou en? Dat wil toch niet meteen zeggen dat hij een slecht mens is? Toch?”
Ik vroeg het aan mijn vriendin Karen. Zoveel ervaring als zij had met mannen, daar kon geen vreemd meisje in de supermarkt aan tippen.

“Dat weet je nooit van tevoren,” antwoordde ze.
“Misschien is hij wel drugsdealer,” zei ik.
“Ja, en misschien is hij wel vreselijk lief.”
“Misschien verhandelt hij vrouwen,” speculeerde ik, want daar had ik namelijk iets over gelezen in de krant.
“haha.”
“Misschien...”

“Je weet niks van hem,” zei Karen. “Hij zit bij je op school, dus hij is heus geen zware crimineel. Bel hem nou maar, dan kom je erachter!”

Goed, dat zou ik doen. Maar niet waar zij bij was. No way. Op weg naar huis stopte ik bij Café Rode Nelis, zette mijn fiets neer en ging er haastig naar binnen.

Op het toilet draaide ik de deur op slot voordat ik mijn telefoon uit mijn taszak pakte. “Bel hem, bel hem, dan kom je erachter” hoorde ik mezelf mompelen terwijl mijn vingers toets na toets aansloegen.
Wat irritant dat ik clichématig diep ademhaalde en dat mijn hart opgewonden bonsde! Dat gaf extra lading aan de actie. Omdat het in mijn maag en hartstreek kriebelde kreeg ik het benauwd.
De tweestrijd was afschuwelijk. Aan de ene kant dacht ik dat het niet goed was om hem te bellen, dat hij niet deugde en dat de enige manier om hem te vergeten was dat ik hem uit de weg ging. Maar aan de andere kant wilde ik hem vreselijk graag bellen en wist ik vrij zeker dat dat juist de enige manier was om hem te laten zien dat hij voor mij bestemd was.
Met trillende vingers hield ik de telefoon aan mijn oor.

Ik was bang dat de tranen me in de ogen zouden springen zodra ik zijn stem hoorde, maar in werkelijkheid gebeurde er dit:

“Welkom bij de sollicitatieservice van pizza Luigi. Belt u voor de functie van pizzabezorger? Toets 1. Belt u voor de functie van ” Wat er volgde kon ik niet horen, want de telefoon viel uit mijn handen, rechtstreeks in de WC-pot. Daar ging mijn iPhone. Hij is nooit meer de oude geworden.

maandag 2 augustus 2010

Vergeet je ballon niet



'O, wat is ze mooi. Het lijkt wel alsof ze elke dag mooier wordt. Die krullen in haar rode haar, die sproetjes op haar neus. En als ze lacht... Wat zou ze doen als ik het haar geef? Misschien ziet ze me niet en dan sta ik hier voor lul. Of ze vindt het stom en lacht me uit; recht in mijn gezicht...
O! Shit, daar staat Maikel! Wat doet die gast nou weer bij haar op de stoep? Hij ziet haar zeker zitten... Nou, dan regelt híj het maar hoor, zingt híj maar een liedje voor haar. Ik ben weg hier. Jammer. Volgend jaar beter. Misschien.'

zondag 1 augustus 2010

Vergeet je bellenblaas niet


'Ik hield van bellen. De kleuren, die over het onzichtbare opgebolde oppervlak vloeien. De lichtheid waarmee ze wegzweven of neerdalen. En vooral het plezier waarmee ze uiteenspatten, als een geluidloze schaterlach; vocht verspreidend over alles dat zich in hun buurt bevindt. Ja, ik hield van bellen. Maar toen ik dat eenmaal besefte, was de vloeistof waarmee ik ze blies al op...'

Vergeet je vork niet


Picknicken op Blijburg.
We kochten sushi bij de tramhalte.
De kleren plakten aan mijn lijf.
Een met zand bespikkeld jongetje rende voorbij, gillend.
Jij grijnzend met een mond vol rijst.

zaterdag 26 juni 2010

Vergeet je racket niet





"Heb ik alles? Kind, check. Picknickmand, check. Kleedje, check. Knuffel, sokken, sandalen, check-check-check. Bal, o shit, mijn kind gaat ervandoor. Als ik nou vast op de fiets stap, dan hoef ik straks niet helemaal terug. Even roepen.... Gelukkig, hij stopt met rennen. Goed. Sleutels? Check. Wacht! wacht! Laat hem alsjeblieft niet weer gaan draven, want als hij het grasveld op gaat, kan ik straks al die tassen opnieuw achterop de fiets installeren. Wat zal ik voor pedagogisch verantwoords zeggen als ik hem zo te pakken heb, of zal ik gewoon boos worden? O getver, nou komt er nog een grote hond aan ook. Gelukkig, hij staat er nog... agossie kijk dat pruillipje en die natte oogjes. Dikke kus dan maar.... Zo. En nou hup op de fiets en bidden dat-ie stil blijft zitten totdat we thuis zijn...."

maandag 31 mei 2010

Toeval?

In Kenya trekt men zich weinig aan van emancipatiezaken. De vrouwen van de Masaï, bouwen nog steeds gedwee hutjes voor hun geliefde die alleen langskomt als hij daar zin in heeft en die er naar hartelust andere vrouwen op na mag houden, die hij koopt of verovert door hoger te springen dan andere strijders. Ook in de dierenwereld is de emancipatiegedachte hier nog niet echt doorgedrongen. De eerste impala (rooibok) die in opstand komt tegen de harem van dertig vrouwen die de dominante mannetjes erop na plegen te houden, moet nog opstaan.

Hoe anders is het in Costa Rica, waar de Jacana Spinosa thuis is. Bij deze langpotige watervogelsoort legt het vrouwtje per nest vier eieren die worden uitgebroed door een door haar uitgekozen mannetje. De vrouwtjes zijn groter dan de mannetjes en hebben vaak meerdere nesten –en dus mannetjes- tegelijk. Ook in de mensenwereld is de vrouwenemancipatie wat verder op gang gekomen; Laura Chincilla werd er dit jaar met 47 procent van de stemmen gekozen tot president van het land, nadat ze er al enkele jaren als vice-premier op had zitten.

Ik zou willen vragen of dat soms toeval is, maar aangezien dat woord in het Spaans wordt vertaald met serendipiteit heb ik besloten het daar maar op te houden. Over het verschil daartussen ga ik me een andere keer misschien nog druk maken...

Volgers